eredienst

Datum

Te lezen tekst

1 Korinthe 12 : 12-27
HC zondag 21; vraag en antwoord 55

Opname:

Download: Opname

Psalmbord

Ps 48 : 1 (voorzang)
Ps 122 : 3
Ps 116 : 10, 11
Ps 133 : 1, 2 R
Ps 135 : 2, 11 R
Ps 133 : 3 R

1 Korinthe 12

  1. Want gelijk het lichaam een is, en vele leden heeft, en al de leden van dit ene lichaam, vele zijnde, maar een lichaam zijn, alzo ook Christus.
  2. Want ook wij allen zijn door een Geest tot een lichaam gedoopt; hetzij Joden, hetzij Grieken, hetzij dienstknechten, hetzij vrijen; en wij zijn allen tot een Geest gedrenkt.
  3. Want ook het lichaam is niet een lid, maar vele leden.
  4. Indien de voet zeide: Dewijl ik de hand niet ben, zo ben ik van het lichaam niet; is hij daarom niet van het lichaam?
  5. En indien het oor zeide: Dewijl ik het oog niet ben, zo ben ik van het lichaam niet; is het daarom niet van het lichaam?
  6. Ware het gehele lichaam het oog, waar zou het gehoor zijn? Ware het gehele lichaam gehoor, waar zou de reuk zijn?
  7. Maar nu heeft God de leden gezet, een iegelijk van dezelve in het lichaam, gelijk Hij gewild heeft.
  8. Waren zij alle maar een lid, waar zou het lichaam zijn?
  9. Maar nu zijn er wel vele leden, doch maar een lichaam.
  10. En het oog kan niet zeggen tot de hand: Ik heb u niet van node; of wederom het hoofd tot de voeten: Ik heb u niet van node.
  11. Ja veeleer, de leden, die ons dunken de zwakste des lichaams te zijn, die zijn nodig.
  12. En die ons dunken de minst eerlijke leden des lichaams te zijn, denzelven doen wij overvloediger eer aan; en onze onsierlijke leden hebben overvloediger versiering.
  13. Doch onze sierlijke hebben het niet van node; maar God heeft het lichaam alzo samengevoegd, gevende overvloediger eer aan hetgeen gebrek aan dezelve heeft;
  14. Opdat geen tweedracht in het lichaam zij, maar de leden voor elkander gelijke zorg zouden dragen.
  15. En hetzij dat een lid lijdt, zo lijden al de leden mede; hetzij dat een lid verheerlijkt wordt, zo verblijden zich al de leden mede.
  16. En gijlieden zijt het lichaam van Christus, en leden in het bijzonder.
  17. Want gelijk het lichaam een is, en vele leden heeft, en al de leden van dit ene lichaam, vele zijnde, maar een lichaam zijn, alzo ook Christus.
  18. Want ook wij allen zijn door een Geest tot een lichaam gedoopt; hetzij Joden, hetzij Grieken, hetzij dienstknechten, hetzij vrijen; en wij zijn allen tot een Geest gedrenkt.
  19. Want ook het lichaam is niet een lid, maar vele leden.
  20. Indien de voet zeide: Dewijl ik de hand niet ben, zo ben ik van het lichaam niet; is hij daarom niet van het lichaam?
  21. En indien het oor zeide: Dewijl ik het oog niet ben, zo ben ik van het lichaam niet; is het daarom niet van het lichaam?
  22. Ware het gehele lichaam het oog, waar zou het gehoor zijn? Ware het gehele lichaam gehoor, waar zou de reuk zijn?
  23. Maar nu heeft God de leden gezet, een iegelijk van dezelve in het lichaam, gelijk Hij gewild heeft.
  24. Waren zij alle maar een lid, waar zou het lichaam zijn?
  25. Maar nu zijn er wel vele leden, doch maar een lichaam.
  26. En het oog kan niet zeggen tot de hand: Ik heb u niet van node; of wederom het hoofd tot de voeten: Ik heb u niet van node.
  27. Ja veeleer, de leden, die ons dunken de zwakste des lichaams te zijn, die zijn nodig.
  28. En die ons dunken de minst eerlijke leden des lichaams te zijn, denzelven doen wij overvloediger eer aan; en onze onsierlijke leden hebben overvloediger versiering.
  29. Doch onze sierlijke hebben het niet van node; maar God heeft het lichaam alzo samengevoegd, gevende overvloediger eer aan hetgeen gebrek aan dezelve heeft;
  30. Opdat geen tweedracht in het lichaam zij, maar de leden voor elkander gelijke zorg zouden dragen.
  31. En hetzij dat een lid lijdt, zo lijden al de leden mede; hetzij dat een lid verheerlijkt wordt, zo verblijden zich al de leden mede.
  32. En gijlieden zijt het lichaam van Christus, en leden in het bijzonder.

Heidelbergse Catechismus

Zondag 21

Vraag 55

Wat verstaat gij door de gemeenschap der heiligen?

Antwoord 55

Eerstelijk, dat de gelovigen, allen en een iegelijk, als lidmaten aan den Heere Christus en al zijn schatten en gaven gemeenschap hebben. Ten andere, dat elk zich moet schuldig weten, zijn gaven ten nutte en ter zaligheid der andere lidmaten gewilliglijk en met vreugde aan te wenden.

Thema voor de preek:

'De gemeenschap der heiligen'

  1. Deel aan Zijn gaven
  2. Zijn gaven delen