Levende Steen

Tot Welken komende, als tot een levenden Steen, van de mensen wel verworpen, maar bij God uitverkoren en dierbaar; Zo wordt gij ook zelven, als levende stenen, gebouwd tot een geestelijk huis, tot een heilig priesterdom, om geestelijke offeranden op te offeren, die Gode aangenaam zijn door Jezus Christus. (I Petrus 2:5) 

Het Evangelie verkondigt ons Jezus Christus, de Zoon van God, als de Middelaar tussen God en mensen. En als Middelaar is Hij door Zijn Vader gezalfd tot Profeet, Priester en Koning. In de bovenstaande tekst komt iets van de tweede ambt van Christus tot uitdrukking: het Hogepriesterschap van Christus. Want in Hem ligt de zaligheid voor zondaren! De steen die door de tempelbouwers veracht werd en een plaats ontzegd werd... heeft God gelegd tot de hoeksteen, de fundamentsteen. De Steen in Wie het Léven is. “Tot Hém komende”, schrijft Petrus, “wordt gij ook zelf als levende stenen gebouwd tot een geestelijk huis, tot een heilig priesterdom.”

Allereerst valt in de tekst op het onbegrijpelijke wonder dat Christus vijanden van God heiligen wil tot priesters. “Tot Hem komende” is een uitdrukking voor wedergeboorte, geloof en bekering. Door het werk van de Heilige Geest worden ze in Christus ingelijfd. En worden zondaren door de Hogepriester in het priesterambt gezet om zichzelf en alles wat ze hebben dankbaar te offeren aan God. Zo laat Petrus die nauwe band zien die er is tussen Christus en dat priesterschap van alle gelovigen. 

“Zo wordt gij ook zelf gebouwd als levende stenen tot een geestelijk huis.” We kunnen in deze woorden een bevel lezen: wórdt gebouwd tot een geestelijk huis. Die oproep is geheel op zijn plaats voor de koude, harde, geestelijk dode leden in de gemeente. Want die zijn ónbruikbaar voor de opbouw van het geestelijk huis. Dan klinkt er de noodzakelijkheid in door dat we op dat éne Fundament gebouwd zullen worden! Want alles dat niet op dat Fundament gebouwd is zal vergaan! Wordt daarom gebouwd als lévende steen! Wordt gebouwd tot een heilig priesterdom! Want dode stenen die de Levende Steen Christus nog steeds verwerpen, en blijven verwerpen: die zullen straks zelf buitengeworpen worden!  

Tegelijkertijd ligt er in de tekst toch allereerst de vastheid en zekerheid van het werk van de Hogepriester! Wie tot Hem komt in geloof die wordt allereerst door de Hogepriester Zélf gediend... Want Hij heeft het ambt ontvangen om te dienen. Zo bouwt de Hogepriester Zélf dat geestelijk huis... Zo verwerft Hij Zélf dat heilig priesterdom. Het is allereerst Zijn werk; het werk van Zijn Geest! 

Waar begint nu dat gebouwd worden tot een geestelijk huis? Begint dat met nu zélf eens goed aan de slag te gaan? Eens een goed doordachte structuur opzetten? Ónze inzet en ideeën? Waar begint nu dat heilig priesterdom? Bij onze inzet en gaven en offers? Nee, het begint hier: bij het komen tot Hem Die gekomen ís om te dienen... Zó verrijst het geestelijk huis. Het is het gebouw dat naar Zíjn gemaakt bestek, in eeuwigheid zal rijzen! Zó wordt gij gebouwd: door de Grote Hogepriester Zélf. Door de Hogepriester Die Zijn Geest uitgestort heeft om van zichzelf uit koude, harde en dode stenen tot leven te wekken en ze in te passen in het gebouw dat Hij bouwt! Om uit schuldigen die zichzelf hebben verontreinigd door hun zonden een heilig priesterdom te maken. Afgezonderd, lósgekocht met Zijn eigen bloed, geheiligd tot de dienst aan God. 

Zoals Christus Priester en Offer is, zo ook degenen die door een waar geloof aan Hem verbonden zijn: een heilig priesterdom dat door de Heilige Geest zichzelf toewijdt aan God. Zij brengen “geestelijke offers die Gode welgevallig en aangenaam zijn door Jezus Christus”, schrijft Petrus. In die laatste woorden zit eigenlijk de sleutel van de tekst: het is dóór Jezus Christus. Door Hem worden de offers van de gelovigen gereinigd en geheiligd zodat ze voor God aangenaam zijn.  Die offers worden, in en door de kracht van Christus’ Geest, gebracht in het leven van alledag, op straat, op de werkplek, op de markt, midden in het gewone leven. Het zijn offers van gehoorzaamheid, lofprijzing, barmhartigheid, weldadigheid, mededeelzaamheid en broederliefde.  “Laat ons dan dóór Hem”, zegt de schrijver van de Hebreënbrief, “altijd Gode opofferen een offerande des lofs, dat is de vrucht der lippen die Zijn Naam belijden.” Zijn Naam belijden dagelijks... Waar we ons ook bevinden... Op welke plaats de Heere ons ook gesteld heeft. 

Zo is het het werk van de Hogepriester Christus Zélf dat dat volk er kómt; dat er een volk is dat als priesters levende dankoffers zijn; en dat dat heilig priesterdom ook verhoogd zal worden! Want het is de ónbezweken trouw van de Hogepriester die nooit de val van dat priesterdom zal gedogen. Híj zal ze, ondanks al hun onvolkomenheden en gebreken, naar Zíjn gerechtigheid verhogen! Zo krijgen ze, uit onverdiende vrije genade alleen... de erekroon...  En die zullen ze werpen aan Zijn voeten, zingend, juichend: “Uw vrije gunst alleen wordt de ere toegebracht! Door U door U alleen om het eeuwig welbehagen!” Zijn wij zo al ingevoegd als een levende steen? 

LAdB