Belijden, blijdschap, bidden

Onze ziel verbeidt den HEERE: Hij is onze Hulp en ons Schild. Want ons hart is in Hem verblijd, omdat wij op den Naam Zijner heiligheid vertrouwen. Uw goedertierenheid, HEERE! zij over ons; gelijk als wij op U hopen.

(Psalm 33: 20-22)

Als we de tekst bezien dan ontdekken we drie kernwoorden: belijden, blijdschap, bidden. De dichter bezingt de kennis van God in Psalm 33 van deze drie kanten.

Belijden. De conclusie of de les die de dichter allereerst trekt is deze: onze ziel verbeidt de HEERE. Wij wachten op en verwachten het van de HEERE. Het woord dat gebruikt wordt betekent een intensieve vorm van wachten: heel gericht wachten. Dat is wat de HEERE Zijn volk wil leren: Verwacht het alleen van Mij, want u mág het van Mij verwachten; Ik doe voor Mijn volk wat Ik zeg en beloof. De dichter belijdt de HEERE dan ook als ‘onze Hulp en ons Schild’. Zo heeft Hij Zich aan Zijn volk betoond. Zo is Hij, zo zal Hij zijn.

Wie God zo heeft leren kennen, vindt in Hem houvast voor de toekomst. Die kennis leert het van Hém te verwachten. Dat gold in het Oude Testament als Boek van de belofte, dat geldt meer nog in het Nieuwe Testament als Boek van de verwachting. De verwachting dat Christus Die gekomen ís, de Heiland is Die komen zál om Zijn werk te voltooien.

Bij dit kernwoord ‘belijden’ komt de vraag op ons af of onze kennis van God ook dat praktische karakter draagt van Hém te verwachten. We kunnen namelijk heel wat kennis opdoen en verwerven, heel wat spreken en discussiëren, zónder echt die persoonlijke omgang met de HEERE te kennen. De Psalmist zegt: Al die kennis moet nu dringen tot het persoonlijk verwachten... Onze ziel verbeidt de HEERE; Hij is onze Hulp en ons Schild! En juist als deze belijdenis aangevochten wordt - dat we het misschien niet zien om ons heen; dat we het misschien niet ervaren voor onszelf - juist dán: mijn ziel wacht op de HEERE. Leer het mij, o God, dag na dag. Dat belijdend verwachten en verwachtend belijden is oefening van het geloof.

Maar er wordt nog een kant van de kennis van God genoemd in de tekst. ‘Ons hart is in Hem verheugd’ zegt de dichter. Het is voor ons gevoel vaak anders: wachten op de HEERE en de vreugde in God zijn twee verschillende dingen. Voor het idee zelfs wel het tegenovergestelde van elkaar. Toch kan het in het leven ook samengaan: wachten op de komst van iemand die je liefhebt. Dan is er een vreugde tijdens het wachten. Zo is het ook in vs.21: een wachten op de HEERE in de vreugde om Wie Hij is. Dus niet alleen een vreugde om wat Hij geeft en doet, maar dieper nog: het is een vreugde in Hemzelf. Om die vreugde te kennen, moet een mens God Zelf hebben leren kennen. Het is een persoonlijke kennis door persoonlijk contact.

Vreugde en blijdschap op Wie God is. Wie Hij is wordt bezongen in deze Psalm. Laat die woorden eens op u inwerken. Herhaal die woorden eens in uw gebeden: Gods majesteit, Gods goedertierenheid, Zijn grootheid, almacht en wijsheid; de kracht van Zijn Woord en Zijn raad die nooit vergaat. Zijn ogen die zijn op degenen die Hem vrezen. Hij verliest ze niet uit het oog. Zijn Naam is heilig en betrouwbaar. Daar ligt de bron van vreugde! ‘Verheugt u in uw Heiland!’, zingt Psalm 97. Laat het Woord u verkondigen Wie Hij is, opdat u zich in Hem en in Zijn Naam mag verblijden.

Zijn heilige Naam: dáár ligt het fundament van verwachten en verblijden. Niet allereerst in de ervaringen van de dichter. Want zijn ervaringen zijn het gevólg van de betrouwbaarheid van Gods heilige Naam: ‘IK ZAL ZIJN DIE IK ZIJN ZAL’. Het is goed en leerzaam om de samenhang tussen vs.20 en 21 te zien: de HEERE verwachten rust in het vertrouwen op de HEERE. En het vertrouwen op de HEERE geeft voeding aan het verwachten van de HEERE. Hier spreekt het geloof: ‘Ik verwacht de HEERE omdat Hij betrouwbaar is; ik vertrouw op Hem en daarom verwacht ik Hem.’ Spreekt u die taal? Hebben we die taal leren spreken? De Heilige Geest geeft les in deze taal. Laten we - ook al is het vakantietijd - dagelijks onze schoolbank opzoeken en geen dag overslaan...

Tenslotte hoort bij het belijden van God en de vreugde in God ook het bidden tot God. De Psalmist eindigt met een gebed. Na zulke krachtige ge-loofstaal? Ja, juist dán is het gebed onmisbaar! Want zulke taal met het hart te spreken leren we onszelf niet aan, maar moet ons geleerd worden. Die taal kennen we niet vanuit onszelf, maar moeten we leren spreken. Die taal wordt geleerd door te luisteren én te vragen! Dat onderwijs ontvangen we uit genade, en genade wordt alleen van Boven geschonken. Dat is wat de dichter met dit gebed aan het eind van Psalm 33 ook belijdt. Het gebed is het derde aspect van de kennis van God. De dichter vraagt in dat gebed om Gods goedheid jegens zondaren. Om Zijn bewogenheid, gunst en trouw aan Zijn verbond. ‘Uw goedertierenheid zij óver ons’, daarin zit het beeld van het schuilen ónder de vleugels van een moedervogel. Dat is het gebed: ‘HEERE neem ons onder Uw bescherming en laten we ons belijden en onze blijdschap mogen vasthouden door Úw aanwezigheid.’ ‘Gelijk als wij op U hopen’, daarmee bedoelt de dichter: Zoals U het ons Zelf hebt geleerd, en zoals U het ons Zelf hebt gezegd. Wij hopen op Uw eigen Woord, op Uw eigen Naam!

Dat is nu waarom dat gebed onmisbaar is. Wij houden het niet vast in eigen kracht. Dat is nu juist ook onze zwakheid en afhankelijkheid. Het moet ons steeds weer geschonken worden, en wij moeten erbij bewaard worden. Wie die kennis van God en die kennis van zichzelf heeft, die kan niet buiten het gebed... ‘HEERE vergeef, doe en geef... omwille van Uw heilige Naam.’

Laat het ons gebed zijn dat we deze kennis van God mogen ontvangen en er dagelijks in onderwezen mogen worden. Dat we deze kennis mogen leren en mogen leren vasthouden en doorgeven. Juist in deze tijd. Dat we zo, jong en oud, de HEERE mogen leren vrezen. Zijn Naam belijdend, in Zijn Naam ons verblijdend, en Zijn Naam aanroepend in onze gebeden.

Die kennis is onmisbaar en noodzakelijk. Dat zegt deze Psalm heel duidelijk. Want ‘de HEERE vernietigd de raad der heidenen’, dat zijn zij die Hem niet kennen en niet vrezen. Zij zullen geen toekomst hebben.

Maar: ‘Ziet, des HEEREN oog is over degenen, die Hem vrezen. Om hun ziel van de dood te redden.’

LAdB