Deze zal ons troosten

"En hij noemde zijn naam Noach, zeggende: Deze zal ons troosten over ons werk en over de smart onzer handen, vanwege het aardrijk, dat de Heere vervloekt heeft." (Genesis 5:29) 
 
Zo rond de tijd waarin de Heere Jezus werd geboren leefde onder de volkeren een sterk adventsverlangen. Hunkerend werd uitgezien naar een machtige heerser, die vrede, welvaart, geluk zou brengen. Met de komst van keizer Augustus scheen dat verlangen in vervulling te gaan. In het machtige Romeinse wereldrijk heerste er een betrekkelijke vrede. De tempel van de god van de oorlog kon gesloten blijven. Er heerste vrede, tenminste in de zin van geen-oorlog. Voor velen was het ook een tijd van behoorlijke welvaart. Er was een bijna stormachtige ontwikkeling op het terrein van bouwkunst, wegenaanleg, rechtspraak, enzovoort. Geen wonder dat men keizer Augustus als een god ging vereren. Maar toch: ook Augustus bleek niet in staat te zijn de ware heilstaat op aarde te stichting. In menselijke verlossers is men toen en is men de eeuwen door teleurgesteld. En zo zal het blijven.
Echter: er is ook een adventsverlangen dat heerlijk wordt vervuld. Het is het verlangen dat de dichter uitspreekt: "En nu, wat verwacht ik, o Heere? Mijn hoop is op U!" Nee, dat adventsverlangen dateert niet uit het begin van de christelijke jaartelling.
Het was er sinds de moederbelofte. Het leefde in het hart van Eva, die haar eerstgeborene Kain noemde: ik heb een man van de Heere verkregen! Met andere woorden: ik heb hem gebaard die de kop van de slang zal vermorzelen! Dat adventsverlangen leefde ook in het hart van Lamech, die zijn zoon de naam Noach gaf. Lamech meende dat zijn zoon Noach troost zou brengen aan een zwoegende mensheid op een met vloek beladen aarde. Is het ook niet onze ervaring, onze dagelijkse ervaring, dat het aardrijk vervloekt is om der zonde wil? Dat wij met smart daarvan eten en dat het ons doornen en distelen voortbrengt? Ook al mag er dan tussen die doornen en distelen nog een enkele (hoewel gehavende) paradijsbloem bloeien in de vorm van liefde en vriendschap.
Lamech heeft zich in de persoon van de Verlosser vergist. Niet Noach zou de Trooster zijn, al bleef hij met zijn huisgenoten in de zondvloed naar Gods grote barmhartigheid behouden en bewaard. Het zou nog vele eeuwen duren voordat de meerdere, de ware Noach, Christus, op aarde zou verschijnen. Dat neemt niet weg dat Lamech's adventsverlangen, zijn hunkering naar troost in wereldleed en bovenal in zondenood, hem stempelt tot een man, die in het geloof is gestorven, de belofte niet verkregen hebbende, maar die deze toch van verre heeft gezien, geloofd en omhelsd en beleden heeft dat hij een gast en vreemdeling op de aarde was. Lamech zuchtte onder de vloek, ging gebukt onder de zonde. De wereld en al haar begeerlijkheden konden zijn zielsverlangen niet bevredigen. Bij alles bleef de leegte, het gemis, de pijn. Hij zag de door de schepping getrokken scheur vanwege de afval van God; hij kon de loden last van zonde en schuld van eigen ziel niet afwentelen. En daarom: O God, geef uitkomst! Noach! Troost! Welgelukzalig degene, die Lamech's hunkering leerde verstaan.
De Heere ziet het, weet het, hoort het. En Hij heeft het antwoord gereed! In de meerdere dan Noach. In de Heere Jezus Christus, Die gekomen is om de treurigen Sions te troosten. Die Zelf tot een vloek is geworden, maar om in die weg alle vloek weg te dragen, om vloekwaardige met Zijn zegening te vervullen. Die alles herstelt wat wij reeds in Adam verloren hebben. Deze zal ons troosten!  
 
Wijlen ds M. Vlietstra (Zeist)