Meditatie

Psalm 119:105
‘Uw woord is een lamp voor mijn voet, en een licht voor mijn pad.’ 
 
Een heel bekende tekst is het uitgangspunt voor deze meditatie. En niet voor niets is het zo’n bekende tekst: er zit zo bijzonder veel in. De dichter schetst zijn leven als een reis. Hij ziet zichzelf wandelend langs de weg van het leven. Hij komt ergens vandaan en gaat ergens naar toe. Geboorte en sterven markeren het begin- en eindpunt van deze weg. Daartussen is hij onderweg; iedere dag weer een stukje verder, elke keer weer een nieuw gedeelte van de weg. Zo is hij als een pelgrim op doorreis. Hij heeft geleerd dat hij hier geen blijvende stad heeft en daarom zoekt hij de Stad die fundamenten heeft. Dat staat met zoveel woorden ‘tussen de regels’ van de Psalm. Het blijkt uit zijn afhankelijkheid van de Heere en uit de verhouding van de dichter tot de Heere. Op zijn reis heeft de dichter de begeleidende en bewarende hand van God nodig. Zeker in die dagen was het reizen geen ongevaarlijke bezigheid, de gelijkenis van de Barmhartige Samaritaan is er een voorbeeld van. Rovers en moordenaars lagen op de loer. Naast gevaren is het ook noodzakelijk voor een reiziger om de weg te weten om zijn doel te kunnen bereiken. Om de goede weg te vinden en te gaan is een gids nodig die de juiste aanwijzingen geeft. Zo is de dichter zichzelf gaan voelen en zien: als reiziger op de gevaarvolle levensweg, afhankelijk van goede raad. De situatie van deze reiziger is allerminst comfortabel… Hij reist in het dónker. De zon is ondergegaan, duisternis is ingevallen en de Psalmist bevindt zich nog op de weg. Een gevaarlijke situatie! Bij invallende duisternis raadde men reizigers gastvrij aan om te blijven overnachten en niet verder te reizen (Luk.24:29). Hoe zal hij in het duister zijn weg kunnen vinden? Hoe gevaarlijke plaatsen vermijden? Hoe losliggende stenen en oneffenheden in de weg op tijd kunnen ontdekken? Hoe zal hij kunnen voorkomen dat hij struikelt en valt? Alleen dan wanneer hij een licht heeft dat hem op de weg bij schijnt… Een lamp heeft hij nodig om de weg te kunnen vinden, want zonder licht is het onmogelijk om het reisdoel te bereiken. 
 
En dan zingt de Psalmdichter er in deze tekst van dat hij zo’n licht hééft. Hij heeft een lamp gekregen om zich bij te lichten op de levensweg. Om het duister op te klaren, om gevaren tijdig te kunnen onderkennen en om de veilige en juiste weg te kunnen vinden. Het is het Woord van God, zingt de dichter. Úw Woord, belijdt hij. Dat geeft iets aan van de persoonlijke band die de dichter heeft met de God van dat Woord. Het Woord, dat bij Ú vandaan komt, dát geeft het licht dat ik nodig heb om mijn weg hier in het duister veilig te kunnen vinden. Een lamp voor mijn voet: daar zit iets in van het stap-voor-stap zoeken van de weg. Geen ‘grote stappen snel thuis’ is het in deze dingen… maar een zoeken, met de lamp voor je voeten, dicht bij de grond.  
 
Zo zitten er heel wat geestelijke lessen in dit eenvoudige beeld. Zeker voor de vakantieperiode. Door heel wat mensen zullen er weer allerhande reisgidsen worden geraadpleegd, gidsen worden ingehuurd om de weg te wijzen en te vertellen. Heel wat mensen zullen in den vreemde hulp nodig hebben om de goede weg te kunnen vinden. En velen zullen een zaklamp nodig hebben om ’s nachts in een vreemde omgeving niet te verdwalen… De dichter van Psalm 119 wil ons erop wijzen dat wij allen een reis maken: de levensreis. Óp die reis zijn er vele gevaren en verleidingen. En die reis vindt plaats in het duister van eigen zonde en schuld, dwars door het gebied van de boze en zijn macht en invloed. Daarom zijn er ook zoveel ‘ventweggetjes’ náást de hoofdweg… die een stukje parallel lopen, maar het uiteindelijke reisdoel niet bereiken. Die éne hoofdweg begaan, dat wandelen met God, dat kan nu alleen met een lamp in je handen. De Lamp van Gods Woord, waardoor de Heilige Geest het licht wil laten schijnen in deze duistere wereld. Zij die de weg zélf niet weten, laat staan in het donker, die hebben nu zo’n Lamp nodig! En dat zijn we allemáál. Hoe zal ik ontdekken waar ik mij van nature bevind? Wat zijn de verleidingen? Waar liggen de struikelblokken en de losliggende stenen? Hoe zal ik zien wáár ik loop en waar de weg heenloopt waarop ik loop? Hoe zal ik leren wat ik nu wérkelijk nodig heb? Dat komt nu allemaal aan het licht dóór het Licht! Het licht van Gods Woord, dat schijnt als een Lamp. Hebben we dat nu geleerd: dat onze levensweg, al is er nog zo’n zomerse zon, loopt door de duisternis van onze verlorenheid? Maar, en daar gaat het de dichter ten diepste om: hebben we dan ook geleerd te lopen áchter het Licht? Áchter Gods Woord aan, biddend: Heere wat wilt Gíj dat ik doen zal? En: ‘Ontdek aan mij of er nog een schadelijke (duistere) weg in mijn leven is en leidt mij op de ééuwige weg.’ 

Laten we naast alle (reis)gidsen die we wellicht inpakken nu ook déze Gids inpakken. De Heere heeft de weg van het Woord gekozen om zondaren uit de stad Verderf naar het hemelse Jeruzalem te brengen. Dat is een levensreis. Dat is een reis naar het Leven! Daar hebben we dan ook het levendmakende werk van de Heilige Geest voor nodig. Die Geest brengt van de aardse stad naar de Eeuwige Stad! Aan wie is dan álle eer? Aan Christus alléén! Hij heeft dit alles verdiend. Het is door Hem betaald en verworven, zodat de Heilige Geest het om niet mag uitdelen aan mensen die vanuit zichzelf als blinden tastend hun weg moeten zien te vinden in het duister. De Heilige Geest wil het op Christus’ kosten geven op het gebed. Hebben we dit Licht, deze Lamp nu nodig leren krijgen? Kunnen we de dichter bijvallen in zijn lied? 
 
LAdB